Het verhaal achter succeselpee Vastelaovend Same
Vastelaovend Same, ofwel dé Venlose vastelaovendplaat, bestaat veertig jaar. Piet Janssen (1938) werkte jarenlang als verkoopmanager bij V&D in Venlo. In die hoedanigheid was hij in 1976 verantwoordelijk voor de totstandkoming van Vastelaovend Same. De plaat werd een ongekend verkoopsucces: er werden uiteindelijk meer dan twintigduizend exemplaren van verkocht, wat betekent dat het joeksige stukje vinyl destijds bij vrijwel iedere vastelaovendliefhebber in de regio in de huiskamer te vinden was. Janssen blikt vanuit zijn perspectief terug op het ontstaan van de elpee en alles wat er bij kwam kijken…
Het is 1975, vlak voor carnaval. De jaarlijkse plaat met carnavalskrakers doet het goed ‘in den lande’. De aanwezigheid op de plaat van recente hits van Ria Valk, André van Duin en meer van dat soort artiesten zorgt voor grote verkoopcijfers. Liefst honderdduizend zijn er van geperst en die moeten allemaal aan de man worden gebracht. Op maandagochtend doet de grote baas van Vroom & Dreesmann vanuit Amsterdam zijn wekelijkse belrondje. Hoeveel zijn er van de carnavalselpee verkocht in de diverse filialen? In Brabant gaat het prima. Eindhoven is een uitschieter: liefst vierhonderd exemplaren in één week tijd! Dan volgt een telefoontje naar Venlo. Slecht nieuws. Eén verkochte elpee. Eén verdwaalde Hollander. Verbazing vanuit Amsterdam. Hoe kan dat? In Venlo vieren ze toch ook carnaval? ‘Wij vieren vastelaovend’, zo vertelt verkoopmanager Piet Janssen, onder meer verantwoordelijk voor de platenafdeling. ‘En dan zingen we onze eigen nummers.’
Even is het stil aan de andere kant van de lijn. Maar dan herpakt de hooggeplaatste V&D-man zich. Piet Janssen wordt uitgedaagd: als hij het allemaal zo goed weet, dan zorgt hij er maar voor dat er een plaat wordt samengesteld voor de regionale markt. Maar: als die elpee niet verkoopt dan zijn de consequenties voor hem, zo klinkt het onheilspellend. Janssen krijgt dus een grote verantwoordelijkheid: hij moet zorgen voor een Venloos warenhuisalternatief voor de landelijke carnavalsplaat. Dat is het prille begin van dat wat uiteindelijk tot Vastelaovend Same zou leiden…
Het samenstellen en op de markt brengen van een Venlose vastelaovendplaat: het is een net zo interessante als ingewikkelde én intensieve klus voor de op dat moment 37-jarige Piet Janssen. Die is dan al heel wat jaren werkzaam bij Vroom & Dreesmann. Wat heet: op dertienjarige leeftijd begon Piet bij het warenhuis, halverwege de jaren zeventig heeft hij de leiding over een aantal afdelingen. Eén daarvan is dus de platenafdeling, die door Janssen met passie wordt gerund. En nu heeft hij een opdracht aanvaard waarvan niet precies duidelijk is hoe alles moet worden aangepakt. Met het verkopen van platen heeft Janssen ervaring genoeg, maar met het maken ervan? Wel weet hij als geen ander hoe je marktgericht moet denken. Aanvankelijk werden platen voor V&D centraal ingekocht, maar de Randstad had (en heeft) een heel andere smaak dan een stad als Venlo. Daar was de vraag naar het Duitse product altijd al enorm groot, maar doordat de V&D-leiding besliste wat er in de winkel kwam en zich baseerde op de landelijke trends waren die platen in Venlo steevast in rap tempo uitverkocht. Dat verandert wanneer Janssen zich persoonlijk mag gaan bezighouden met het inkopen van albums. Zo kan hij een stuk klantgerichter en effectiever te werk gaan.
Feitelijk hanteert hij diezelfde werkwijze bij het samenstellen van de dan nog titelloze vastelaovendplaat. Commercieel denken, daar gaat het om. Het moest een plaat gaan worden die het niet alleen in Venlo, maar in de hele regio goed zou gaan doen. Een streven dat er voor zorgde dat het met klem geen specifieke Jocusplaat diende te worden. Janssen heeft volledig carte blanche gekregen bij het samenstellen van de nummers en is dus niet gebonden aan het Jocus-repertoire. En die vrijheid zou hij ook volledig nemen.
Alle omstandigheden zijn er in elk geval naar om van de aankomende plaat een succes te maken. De ‘fine fleur’ van de Venlose én Limburgse vastelaovend wordt betrokken bij de totstandkoming van het album. Jan Theelen tekent voor de opnames en arrangementen, voor de zang zijn bekende namen als Wiel Vestjens, Hay Crompvoets, Wiel Verwijst en Hannelore Winter verantwoordelijk. En ook het schrijversduo Frans Boermans / Thuur Luxembourg, welbeschouwd de Lennon en McCartney van de Venlose vastelaovend, zal een flinke rol gaan spelen. Maar zover is het nog niet: eerst moest immers de liedjeskeuze voor het album worden gemaakt.
‘Eigenlijk’, zo begint Piet Janssen, ‘was de samenstelling niet eens heel moeilijk. Je had op dat moment zo’n vijfhonderd leedjes en liedjes uit Venlo en omgeving. Het selecteren was vooral een logisch proces. Want natuurlijk moest Venlo stedje er op komen. Sommige nummers spraken dan ook volledig voor zich. De nadruk kwam te liggen op het repertoire van Boermans en Luxembourg.’ Toch is er iets opvallends aan de hand. Als je een plaat vol vastelaovendhits uit de regio uit wil brengen is het opmerkelijk dat juist Sjiengele boem op die plaat ontbreekt: ‘Ik heb eerlijk gezegd ook niet overwogen die er op te zetten. In die tijd was het in mijn ogen lang niet zo’n kraker als hoe het nummer nu wordt beschouwd. Lei Meisen heeft daar later een flink aandeel in gehad, door Sjiengele boem heel vaak te draaien. Maar nee, destijds lag het niet zo voor de hand het nummer op Vastelaovend Same te zetten.’
De plaat moest een ‘vloeiend geheel’ gaan vormen: de bedoeling was dat de nummers in elkaar over zouden gaan lopen en elkaar zodoende op logische wijze zouden opvolgen. Op die manier moest er een soort van verhaaltje in komen, een rode draad. Aldus geschiedde. De volgorde van de nummers op de plaat kan menig liefhebber nog altijd dromen. En al die keuzes werden gemaakt door Piet Janssen: ‘Eén ding was al duidelijk. Er was een nieuwe schlager die er hoe dan ook op zou komen: As de sterre dao baove Straole. Dat nummer was op dat moment gloednieuw, maar zou op zeker het succes van Och waas ik maar kunnen evenaren. Een geheide knaller: dat hoorde je meteen! De Leedjesaovend moest nog plaatsvinden, maar ik wist direct dat dat nummer de afsluiter van kant A zou gaan worden.’
Beetje bij beetje wordt duidelijk wat in welke volgorde er op zou komen: ‘Eerst wordt de vraag gesteld Wao gaon we haer? Vervolgens belanden we in het café, uiteindelijk gaat een maedje naar huis bij Ik zoel ens wille weite. We wisten zoals gezegd al dat we zouden eindigen bij As de sterre, maar er was nog een gat van twee minuten dat moest worden opgevuld. Door wie werd dat meisje dan naar huis gebracht? Ineens kreeg ik een ingeving: daar paste Ik bin van Jansse prima!’
Dat nummer werd geschreven door niemand minder dan…Harrie Janssen. Inderdaad: de vader van Piet, die tevens jarenlang Chef Du Protocol bij Jocus was: ‘Mijn vader schreef heel veel, onder meer voor de revues van Sef Cornet. Hij was een ontzettend bescheiden man. Vaak gooide hij zijn teksten weer weg, dan vond hij ze toch niet goed genoeg. Maar toch is er het nodige bewaard gebleven. Dich maks de kachel met mich aan Marieke is ook van hem. En hij schreef ooit een kerstgedicht, waar jaren later een nummer van is gemaakt dat op de kerstplaat van Wooden Chain kwam. Ten tijde van de vastelaovendelpee was hij overigens al overleden.’
Een samensteller van een plaat die een nummer van zijn eigen vader er op zette, dat zou voor reacties zorgen: ‘Dat wist ik zelf ook. Maar eerlijk: toen ik bij dat leedje uit kwam had ik de link met mijn vader niet eens gelegd. Ik bin van Jansse was een nummer dat prima tussen die twee leedjes in paste. Een soort opvuller, een eenvoudige meezinger, die toewerkte naar de climax.’ Het nummer was Piet op het lijf geschreven, dus voor de vocalen tekende hij zelf: ‘Het werd in één keer opgenomen. Het had knettervals kunnen zijn, maar het slaagde wonderwel. Ik was er op voorbereid dat ik commentaar zou gaan krijgen dat het een nummer van mijn vader was, maar dat feit deed voor mij niet ter zake.’
Piet zong dus zelf Ik bin van Jansse, de keuze voor de zangers bij de overige nummers sprak grotendeels vanzelf: ‘Wiel Verwijst zong Venlo stedje vaak, dus die was voor hem. En Wiel Vestjens zong altijd al nummers van Boermans en Luxembourg, daar kon en wilde je niet omheen. Voor Hannelore was De wuiles. Het waren kortom duidelijke keuzes.’
Dat gold op het eerste oog niet altijd voor de nummers zelf. Zoals gezegd was er ‘de kwestie Sjiengele boem’, maar er was meer aan de hand. Zo was het merendeel van de gekozen schlagers afkomstig van Frans Boermans en Thuur Luxembourg: een ook zeer succesvolle schrijver als Ad Pollux ontbrak in zijn geheel. Als er een houtsnijdend punt van kritiek op de samenstelling van de plaat mag worden gegeven, dan is het dat wel. Piet Janssen: ‘Het klopt dat het zwaartepunt bij de Boermans-Luxembourg-nummers lag. Niet in de laatste plaats omdat zij zelf ook bij het productieproces werden betrokken. Maar ik had zelf de meeste zeggenschap. Ik wilde persoonlijk heel graag Straks is ut weer Aswoensdaag er op hebben. Een Blericks nummer, inderdaad. Maar als afsluiter van kant B vond ik die fantastisch passen. Mede door Frans en Thuur werd er op gehamerd voor hun ’t is gedaon te kiezen, toch heb ik ‘Aswoensdaag’ er door gedrukt. Doordat dat nummer op plaat verscheen is het zo’n klassieker geworden. Mensen klaagden wel dat het geen Jocusnummer was, maar zoals gezegd pretendeerden wij als V&D ook niet een puur Venlose plaat te willen maken. Blerick hoorde bij Venlo. Dat is commercieel denken.’
Janssen gaat zelfs nog verder: ‘Als ik een Tegels nummer had gevonden wat ik geschikt vond had ik er ook op gezet. Later hoorde ik het door Piet van Bree gemaakte Kafee De Böl. Een Toon Hermans-achtig liedje, een fantastisch nummer. Ik geef eerlijk toe: als ik die destijds had gehoord, dan had die de plaat gehaald.’
Want zo ver ging de vrijheid van Piet Janssen: zijn opdracht was een vastelaovendplaat maken, de invulling was aan hem. Zo kon het gebeuren dat ook As ik dich zeen op de elpee belandde. Een nummer dat anno 2017 nog iedereen kent, maar geen Jocusnummer is: ‘Als die niet op deze plaat was gekomen was As ik dich zeen waarschijnlijk in de vergetelheid geraakt. En dat zou heel jammer zijn geweest. Het was een wereldhit in Venlo. Het clublied van de Maagdenberg, een Wien-nummer. Jan Theelen maakte er een fantastisch arrangement op.’
Zoals Theelen de hele plaat op sublieme wijze arrangeerde. Het resultaat was een kwaliteitsplaat in stereo die voor een lage prijs (12 gulden 90) exclusief bij V&D zou worden verkocht: ‘De titel werd Vastelaovend Same. Ik weet het niet helemaal zeker, maar volgens mij heb ik die titel zelf bedacht. Piet Camps maakte de welbekende tekening met het Venlose stadhuis en Flujas en zijn vrouw.’
Opvallend: op de plaat staat een foto met de Hofzangers en het Venlona-koor, de bij de productie meewerkende Frans Boermans en Thuur Luxembourg staan vermeld, net als arrangeur Jan Theelen. En ook fotograaf Jos Crins, die de foto’s op de hoes maakte én de foto van het stadhuis die de basis vormde voor de tekening op de hoes, krijgt credits. Maar één naam ontbreekt bij de makers: die van Piet Janssen zelf. En
dat is vreemd. Want het was toch echt Janssen die het hele proces leidde. Die avonden heeft lopen puzzelen welke nummers er op de plaat zouden komen en die verantwoordelijk was voor de totstandkoming van Vastelaovend Same: ‘Een beslissing van hogerhand. V&D wilde niet dat ik als warenhuismedewerker te veel naar voren werd geschoven.’ Zo bleef de rol van Janssen in het geheel schimmig: de enige rol die hij op de plaat officieel zelf heeft is die van zanger van Ik bin van Jansse.
Ook bij de lancering van Vastelaovend Same in januari 1977 stond Piet Janssen bescheiden achteraan: ‘De presentatie vond plaats in de lunchroom van V&D. Natuurlijk was er van alles geregeld om de release van de elpee te vieren. Er was een kraam met haring, een draaiorgel speelde As de sterre. Tal van verenigingen werden uitgenodigd, die konden drinken op kosten van V&D.’
Er viel dan ook nogal wat te vieren. De verwachtingen rondom de Venlose vastelaovendplaat waren hooggespannen. En niet onterecht, zo bleek. ‘Vanaf dag één liep de plaat als een trein. De persen konden de aantallen zelfs niet verwerken, zo snel ging het. Dat was maar goed ook, want door de afspraken met V&D was mijn lot min of meer verbonden met het al dan niet slagen van die plaat. Nou, daar bleek ik me geen zorgen meer over te hoeven maken. Er gingen enorme aantallen over de toonbank. Frans Boermans en Thuur Luxembourg stonden elke week bij mij aan de balie om te informeren hoeveel er weer waren verkocht.’
Piet Janssen was zakenman pur sang: ‘Ik weet nog goed dat de Vors van Jocus op een gegeven moment in de winkel was. Hij wilde graag tien platen hebben. Ik dacht: dat is mooi zaken doen, zo op de vroege ochtend. Dat is dan honderdnegenentwintig gulden, zo zei ik. Maar nee: ik had het volgens hem verkeerd begrepen. Hij wilde ze gratis mee hebben. Vors of niet: dat kon ik niet maken. Kon ik niet simpelweg verantwoorden aan mijn leidinggevenden. Even later ging de telefoon. De grote baas vanuit Amsterdam aan de lijn. Woedend. Waar ik mee bezig was. En dat ik die platen maar heel snel gratis mee moest geven. Kort erna was de Vors weer in de winkel. Met een grote grijns verliet hij het pand met zijn gratis
platen.’ En zo bracht de distributie van Vastelaovend Same meer met zich mee: ‘We hadden een enorm bord voor op de gevel gemaakt. Twee bij drie meter. Dat werd afgekeurd door de politie: het moest steviger worden vastgemaakt. Allemaal kosten die bij de plaat kwamen. Ik moest de financiën bewaken, maar goed: reclame mocht best wat kosten.’
Eerlijk is eerlijk: de elpee leverde ook heel wat op: ‘De opbrengst was fifty fifty. De helft voor V&D, de helft voor Jocus. Al snel waren er twintigduizend van verkocht en kregen we een gouden plaat. In Wilhelmina. Eigenlijk wilde V&D er mij geen geven, maar doordat alle solozangers een plaat kregen kwamen ze er niet onderuit er mij ook één aan te bieden.’
De enorme verkoopcijfers zorgden ook voor publiciteit buiten de regio: ‘We kwamen op Radio-Zuid, waardoor de plaat ook in Maastricht werd verkocht. En landelijk waren we te gast in de uitzending van Hans van Willigenburg. De artiesten zelf zagen niets terug van de opbrengst van de plaat, maar de Buma-rechten zorgden wel voor geld voor de schrijvers.’
Doordat zijn vader niet meer leefde kwam er zodoende ook geld binnen voor Piet Janssen: ‘Maar ik wilde daar zelf niet aan verdienen. Sowieso zou het dan binnen de familie verdeeld worden. Ik woonde destijds in Sevenum en bedacht een ludieke manier om plezier aan de opbrengsten te beleven. We beurden duizend gulden, waarop ik een oproep plaatste. Iedereen die in de omgeving woonde, die Janssen heette en zich kon legitimeren was welkom om gratis bier te komen drinken bij Kronenburgerhof. Nou, dat was wat. Het liep storm: om elf uur waren de vaten bier op en dus ook de duizend gulden. De helft van de Janssens keerde daarop huiswaarts, de andere helft heeft op eigen kosten nog flink doorgedronken.’
Bij Jocus kreeg Piet Janssen, ondanks de eerdere tegenwerking vanuit Vroom & Dreesmann, wel eer voor zijn werk: ‘Ik werd met mijn vrouw ontvangen op een Jocus-zitting. Had eerlijk waar niets in de gaten, we waren al verheugd dat we werden uitgenodigd. Plotseling werd ik naar voren geroepen. ‘Dit is de chef die de plaat bij V&D mogelijk heeft gemaakt’, zo werd ik aangekondigd. Ik ontving een certificaat en werd benoemd in de orde Zilver in d’n Haan. Dat was mooi, al werd het contact met Jocus al gauw een stuk minder.’
Het hele gebeuren kreeg voor Piet Janssen namelijk een nogal vervelend staartje: ‘Al snel werd duidelijk dat er een opvolger moest komen van Vastelaovend Same. Dat werd ’t Is Weer Vastelaovend, maar ik ben tussendoor afgehaakt. Binnen V&D was er inmiddels een nieuwe baas die de boel naar zichzelf toetrok. Wel werd ik betrokken bij de presentatie. Die zou plaats vinden voor het stadhuis. Ik had alles geregeld: er zou een tent komen te staan en de Raad van Jocus zou helpen de plaat aan de man te brengen.’
Daar kwam weinig van terecht: ‘Die dag regende het pijpestelen, om elf uur waren er pas drie platen verkocht. En Jocus? Nergens te bekennen. Op een gegeven moment zag ik al die mutsen binnen staan, daar waar nu Old Dutch is. Waar blijven jullie? We hadden een afspraak, zo foeterde ik. Ja, maar het regent, we worden allemaal nat. Eén keek er op zijn horloge. Hé, het is al kwart over elf, ik moet zo tennissen. En een ander moest zo zijn kind naar een feestje brengen. Overduidelijk smoesjes. De elitaire houding waar het Jocus van toen om bekend stond. Ik was woedend. Dus ik pak de hele boel in en zeg: dit is het laatste wat ik in deze richting doe. En dat werd door V&D gezien als werkweigering.’
Zo’n veertig jaar later kijkt Piet Janssen met gemengde gevoelens terug op die periode: ‘Ik had heel veel energie in de plaat gestoken, daardoor best wat steekjes laten vallen. Er kwam zoveel op me af, misschien was het allemaal iets te veel geworden. Maar toch mag ik best trots zijn op wat ik voor elkaar heb gekregen. De plaat is een echte klassieker geworden. Ik heb al vaker gezegd: breng die uit op cd. Vijf euro, veel meer hoeft die niet te kosten. Gegarandeerd dat die verkoopt, puur om de nostalgie. Er staan allemaal evergreens op, zo’n cd is gemakkelijk op te sturen naar geëmigreerde Venlonaren. In Canada, Australië of waar dan ook.’
En, afsluitend: ‘Ik heb in die richting m’n tijd gehad. Ben inmiddels achtenzeventig. Ik ben blij dat ik leef, ben de afgelopen jaren ernstig ziek geweest. Terugkijkend heb ik
zeker wat fouten gemaakt, maar ik heb mijn best gedaan. Het doet me deugd dat er van deze plaat zoveel zijn verkocht en dat ik daar de spil achter ben geweest. Er zijn maar weinig mensen die dit verhaal kennen. Het moest een keer worden verteld, want het is natuurlijk onmiskenbaar een stukje Venlose vastelaovendhistorie.’
Voor de versie in het Venloos zie hier.